1945

De Duitsers stonden bewaakt bij elkaar
bij de uitvalsweg, een troep verrotte augurken.
Sommigen waren jongens zo oud als ik
met niets dan regenlucht om zich heen.
Eén roerde in een vierkant pannetje
op zijn hurken.

De oorlog was over, door kinderen verloren,
met veel te lange geweren getraind,
als tovenaarsleerlingen van het kwaad geboren.

Zij leren hun tafels moeiteloos,
zij laten zich doden bij Elst en Verdun,
ze kunnen meer brood aan dan je dacht.

Hun verveling grenst altijd aan boosheid,
ze schoppen tegen de dagen aan
als tegen vuilnisbakken.
Lang blijven ze op de muren schrijven
en naar de kleren en de onkwetsbaarheid
van de volwassenen snakken.

Uit: ‘De hazen en andere gedichten’ (De Arbeiderspers, 1979)

= = = = = = = =

Ed Leeflang debuteerde op latere leeftijd in 1979 als dichter met de poëziebundel ‘De Hazen en andere gedichten’. Hij was toen al 50 jaar. Voor deze bundel ontving hij de Jan Campertprijs 1980. In 1991 ontving hij de A. Roland Holst-Penning. In zijn derde dichtbundel ‘Op Pennewips Plek’ (1982) portretteerde hij mede-docenten en hun gedrag voor de klas. Vanwege zijn realistische schrijfwijze en een melancholisch verlangen naar verloren zuiverheid wordt zijn poëzie in de literaire kritiek wel aangeduid als romantisch realisme of neoromantiek. In een stijl die verwant is met Nijhoff, probeert hij de spaarzame wonderen in de wereld vast te houden en de talrijke gruwelen de baas te worden, in het besef daartoe nauwelijks in staat te zijn. De toon van zijn werk werd wel aangeduid als een merkwaardige mengeling van pathos en scepsis, van ontroering en ironie tegelijk.
Terugkerende thema’s in zijn werk zijn dieren, de natuur, zijn leraarschap en het beschadigde kind (Leeflang had een gehandicapte dochter).