Mijn elfde jaar

Een vos is ingeslopen
richt zijn snuit naar zee,
de poten in het Pleistoceen.

Na het ijs legde noordwestenwind
stuifzand neer, werden bossen
naast de klei veilig droogland,
graafgrond, holvertier.
Het zoete water was nergens
dan in deze vennen, verderop
brak in geulen, zout en
krabben, wier.

Toen de zee in onze eeuw,
het was mijn elfde jaar,
door dijken stroomde,
te Hontenisse de eerste doden
vielen, bleef het vossenhol
droog en zo overleefden wij
die zijn domein bewoonden.

Uit: ‘Zee & land, gedichten over Zeeland’ (1999) – Gezamenlijke Zeeuwse boekhandels.