Oesters

Waarin de zee zich indikt. De verte
aanwaait. Waarin een zilte rimpel welt
en zwelt, taalt naar verhemelte, tot

zich in de gesprekken stilte vlecht –
een leisteenblauwe duif van sigarettenrook
in grisailles, argumenten, coniferen.

Wij aten ze op het terras. De maan rees
blank boven de koolzaadvelden, de bestekken,
de bedden van bros ijs en zeewier.

Klein weekdier, kleine papillen van de nacht,
parelpanoplie tiedelie, omvaam mij,
teder en talig, met vruchtvlees en tong.

Uit: ‘Perspectief met engel’ (Poëziecentrum, 2003)

= = = = = = = = = = =

Als je niet weet hoe oesters smaken, dan weet je het nu. ‘Teder en talig, met vruchtvlees en tong’. Misschien ook wel de beste karakterisering van het werk van de West-Vlaamse dichter Frans Deschoemaeker. Deschoemaeker (1954) was redacteur van de literaire tijdschriften ‘Filter’ en ‘Nieuwe Stemmen’ en mede-oprichter/redacteur van ‘Diogenes’. Hij publiceerde kritische beschouwingen in onder meer ‘Ons Erfdeel’, ‘Poëziekrant’, ‘Bibliotheek van de West-Vlaamse Letteren’, en het ‘Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945’. Poëzie van hem verscheen onder meer in ‘Tirade’ en in bundels als ‘Beginselen van de archeologie’ (Manteau, 1990) en het met de Arthur Merghelynckprijs bekroonde ‘Perspectief met engel’ (Poëziecentrum, 2003) waaruit het bovenstaande gedicht.
Deschoemaeker is geen zeer productieve dichter: volgens Dirk Rommens (in Het Volk, 14/15 januari 1984) komt hij aan zo’n twintig verzen per jaar, maar wat hij schrijft is ‘kernachtig en levenskrachtig’ en getuigt van ‘gespierde romantiek’.