Narrenwijsheid (II)

Ge hadt God en de wereld lief
toen sprong uw bretel los

ge breiddet de armen uit om het Al te omvatten
maar trok toen niet een trek van wrevel over uw ge-
laat
wijl juist uw buurmans fonograaf te wauwelen begon?

zuiver waart ge als ijs en tot reinheid sloeg in wat uw
reinheid beroerde
waarom dan schreeft ge enkel van de ogen uwer liefste
en zweegt ge van de weelde harer warme heupen?

hoger en hoger besteegt ge de berg en ge overschouw-
det de wereld
maar waarom dan die hinder van de modderspatten
op uw witte mantel?

sterker is uw slechte kies bij wijlen dan de brand der
liefde Gods
ge moet maar een beetje lachen
het is niets.

Uit: ‘Narrenwijsheid’ (1925) – Uitgeverij Querido (zesde druk, 1971)

* * *

De graficus, schrijver en dichter J.C. van Schagen groeide op in Vlissingen en Middelburg en verhuisde later met zijn vrouw naar Rotterdam. Zijn beroemdste bundel ‘Narrenwijsheid’ verscheen in 1925. Na de jaren vijftig produceerde hij veel poëzie, proza en prenten, veelal in eigen beheer. In 1966 ontving hij de Marianne Philipsprijs als eerbetoon voor zijn werk.
De kracht van Van Schagen, zo valt te lezen op zijn Wiki‐pagina, was het kunnen zien van kunst en het leven zelf als spel. Alles moest ‘toevallen’. Alle berekende, voorspelbare uitkomsten waren volgens zijn visie bij voorbaat nutteloos, zinloos en waardeloos. Zowel in zijn woorden als in zijn beelden is dit nooit eindigende spel terug te vinden. ‘Niets is wat niet goddelijk is. Daarom wil ik niets uitzonderen… daarom geef ik geen namen, ik ga maar en ben’.