Wat afwezig was, nog niet bestond, neem

zo’n tros balonnen in het park,
met gras dat overwoekerde bordes,
opgetast vuilnis voor een kerk,
of beek die aan de verte trekt,

kastanjebladerbaldakijn,
waar koel de zon de zon doorheen druipt,
beschenen boomkruin, struikgewas,
die kathedraal, met luchtbogen omgord,

of twee jongens in hun witte kiel,
gekiekt, omhelsd, de borden vol,
concertbezoekers in een zaal
van paradijselijk violet,

grijs rotsgesteente, stadsgezicht,
een bouwput, pannendak, plantsoen,
veraf de seniorenflat,
of vee dat graast achter een haag:

wat ontbrak, nog niet bestond
treedt aan het licht, licht op, bespiedt
met olieverf de werkelijkheid
en treft die loodrecht in de flank.

Uit: ’tussen de dagen door’ (De beverburcht uitgeverij, 2018)
Foto © De Stentor

*************************

De Kampenaar Jeroen Kummer begon met het vertalen van poëzie en ontdekte vervolgens zijn eigen dichterschap in een trein die reed door een besneeuwd landschap. In een interview met dagblad ‘De Stentor’ in 2008 omschreef hij zijn werk als ‘heel talig, minutieus geconstrueerd en van een strenge principiële vormbewustheid’. We citeren uit het artikel: ‘Weinig liefde, weinig dood in Kummers poëzie – thema’s waar de meeste dichters in grossieren. In plaats daarvan zijn veel van zijn gedichten een verkenning van de spanning tussen binnen en buiten, subject en object, waarnemen en waargenomen. “Dat aspect van de menselijke conditie fascineert me. In hoeverre geeft bewustzijn vorm aan de wereld en omgekeerd. Wat is authentiek aan je eigen denken en voelen, hoe ben je in je diepste wezen verbonden met de wereld?”‘