Nachtdrift

Een oude wind belaagt het huis
de sterren staan strak gespannen
we luisteren, vinden ons in elkaar terug

Wat bijna ons teveel werd, aan liefde
aan verdriet, ebde in het late uitzicht weg:
het zwart omrande bos, de schemerhei

het zandpad dat van verre oplicht
de pagina’s van het boek
waarover onze ogen graasden

Later, in de dove nacht, de zachtdoffe
klap van dichtslaand ijzer: een mol die in
zijn levensdrift aan zijn laatste gang begon

En weer volstrekte stilte
de wind in de bomen
de maalstroom van de slaap

(Uit: Poëziekrant 2020-1)