Oertoon
1.
Het bewoont roerloos
het lange ademhalen van brokken
graniet in de branding
gevoed door opkomend licht
maakt het zich los van zijn verborgen
placenta als een wankel insect
vliesvleugelig dun transparant
leeftijdloos, maar het was er
altijd al, slapend, gaaf, ongerept
eenmaal aangeraakt zweeft het
en landt, tast stembanden af
op oeroude klanken
tot het zich meedeelt als
de grondtoon van tijdloze poëzie
2.
Nu het een naam heeft, niet langer
sluimert, in woorden ademt
uit vrouwelijke bron
wordt zij verklankt soms door de mond
van sirenen, getoonzet in de zang
van troubadours en poëten
door hart en hoofd ingegeven
wordt zij eerst hoorbaar om daarna
te worden uitgeschreven
geboren uit haar matrix – muziek
laat zij zich kennen in allerlei talen
wordt zij tot op vandaag gedragen
door een veelvormige lyriek
Uit ‘Ballustrada’, jaargang 34 (2020), nr. 1/2
***
KEES HERMIS (Hulst, 1941) debuteerde in 1977 met de dichtbundel ‘Vrijgesproken’ (1977), publiceerde en exposeerde sindsdien vrijwel uitsluitend gedichten, soms in combinatie met zijn houtsculpturen. Hij publiceert regelmatig in literaire tijdschriften en bloemlezingen, en is actief op poëziemanifestaties. In 2003 had hij al 15 dichtbundels op z’n naam staan. In dat jaar verscheen ‘Stuiflicht’, een bloemlezing van 25 jaar poëzie. In 2018 verscheen ‘Het jij-syndroom’. In 2020 volgde de bundel ‘Op de snaren van het licht’.
Voor Hermis is dichten een vorm van ademhalen. Als romanticus pur sang zegt hij daarover: ‘Mijn poëzie is te omschrijven als een uit onbestemd heimwee geboren antwoord op werkelijkheid. Een soort van thuiskomen.’
Foto: © Weekblad Westvoorne.nl
Citaat: © Poëzie-uitgeverij WEL