De dans der derwisjen
Ook is er die meer dan vreemde liefde
voor een kaal kind. Vreemd want geen hond.
Geen kat. Geen staart. Geen vacht.
En het lekt. Achter zijn borstwering.
Ze rukken uit op al zijn ongerief,
moeders, wulps en struis – je reinste
sekte – in een trance, met tanden
als zwaarden, duizelig van zoveel kind.
En duizend namen krijgt hij omgehangen
van edelsteen en smetteloos metaal.
Zo volkomen volgen zij zijn gangen
dat geen man daarnaast nog kan bemind.
Uit: ‘Onhandig hart’ (1998) – Van Oorschot.
* * *
L.F. Rosen (1953) mag een bescheiden, ingetogen dichter genoemd worden, het effect van zijn poëzie is er niet kleiner om. Rosen schrijft gedichten die zich onder je huid nestelen, zachtjes, zonder grote, ‘hooggeboren’ woorden die ‘zwaar en / misprijzend in klanken hangen als in eikehouten stoelen’. Zijn taal is eerder, in de woorden uit een gedicht van zijn eerste bundel Adel (1994) ‘fijnstoffelijk, vol onbedoelde helderheid’. Rosen schrijft een poëzie die behoedzaam en buigzaam is en waarin grote emoties wel omcirkeld worden maar nooit direct aangeraakt. Ondanks de intimiteit van zijn gedichten – ze gaan vaak over herinneringen, over de weemoed die de onherroepelijke vergankelijkheid van het leven bij een voorzichtig levend mens kan oproepen – is de buitenwereld evenzeer aanwezig. De wereld van indrukwekkende voorgangers of helden uit de geschiedenis. Wat klein lijkt, biedt ook altijd uitzicht op iets groters; wat subtiel is kan ook overdonderend blijken te zijn. Rosen is een wendbare dichter, eentje die lenig beweegt tussen kwetsbaarheid en kracht, ontroering en huiver, troost en ontluistering.
(Bron: gedichten.nl)