De courtisane
De Venetiaanse zon zal in mijn haar
goud maken dat van alle alchemie
het sluitstuk vormt. Mijn wenkbrauwbogen die
zich welven als de bruggen, zie ze daar
wegbuigen boven ’t zwijgende gevaar
van mijn twee ogen – als een reservoir
waarin de zee, langs een geheim circuit,
’t getij van de kanalen volgt. Al wie
mij eenmaal heeft gezien, benijdt mijn hond,
omdat mijn hand, die aan geen vlam zich brandt,
mijn niet te kwetsen, rijk getooide hand,
wel eens verstrooid blijft rusten op zijn vacht -.
Knapen – de trots van menig oud geslacht,
gaan als aan gif te gronde aan mijn mond.
Uit: ‘Neue Gedichte’ (1892)
Vertaling: Peter Verstegen