Je was zo witjes in je jurk van zijde,
maar ik, ik wilde je als koningin;
en liep naar buiten, naar de wilde weide,
en riep tot haar: ik ben de najaarswind…
Toen reikte zij terstond haar twijgen aan.
Ik schiep een dronken feest van flagellanten,
en toen hun wonden in het donker brandden,-
liet ik heel zachtjes, met een rode roede
het purper rond je bleke schouders bloeden,
tot iedereen mijn koningin zag staan.
Uit: ‘Wie nu alleen is. Twintig liefdesgedichten’ (Bert Bakker, Amsterdam, 1997)
Vertaling: Menno Wigman
Foto: © gettyimages.nl