Titelloos

Ik zei dat ik het woord galjoen zo mooi vond.
Het zat meteen de dag daarop in een gedicht van hem.
Hij had schip gezocht in het synoniemenwoordenboek,
was op galjoen gestrand. Het was dus louter toeval.
Hij was vergeten dat ik… Had ik dat gezegd?
en bovendien: galjoen is maar een woord.

Ik vertelde hem dat Socrates, wanneer hem een probleem inviel
soms uren stil bleef staan op straat. Pas als hij genoeg had nagedacht
liep hij verder, of (afhankelijk van de voorlopige conclusies)
terug. Die zelfde avond nog schreef hij een strofe over Socrates,
hoe die, wanneer hem een probleem inviel,
Had hij op internet gevonden. En bovendien:
Socrates is toch van iedereen?

Ik vertelde hoe mijn broertje in de tent bleef zitten
toen hij voor het eerst met ons kamperen ging.
‘Wat doe je toch, waar blijf je’, vroegen wij.
‘Ik kampeer,’ antwoordde hij. En dat ik dat
een mooie invulling van het woord kamperen vond,
dat net als wonen eigenlijk geen werkwoord is.

Mijn broertje is van mij.

Uit: Dicht (Rainbow, 2009)

* * *

Tjitske Jansen (1971) studeerde in 1996 af aan ArtEZ, de academie voor Theater in Arnhem. Ze is freelance schrijfster, publiceerde vier bundels waarin ze poëzie, proza en theater combineert. ‘Het moest maar eens gaan sneeuwen’ (2003), ‘Koerikoeloem’ (2007) waarmee ze de Anna Bijns Prijs won, ‘Voor altijd voor het laatst’ (2015) en ‘Iedereen moet ergens zijn’ (2021). Tussen 2002 en 2004 schreef ze theaterteksten voor Jet, Job & Jürgen deel 1, 2, 3 en 4 van theateratelier Het Wilde Oog. In 2011 kreeg Jansen, voor een periode van 5 jaar, een etage toegewezen in het Witsenhuis. Het Witsenhuis is vernoemd naar schilder Willem Witsen en wordt sinds 1943 deels bewoond door letterkundigen. Momenteel woont ze in Amersfoort. Ze heeft een wekelijkse column in het AD Amersfoort, bezoekt veel middelbare scholen voor eerste hulp bij het lezen en schrijven van gedichten.