Voorvaarwel

Ik heb haar op de Loreley-expres gezet.
De tree was ver. In de diepte blonk een fles.

Ongeëvenaard is onze eeuw waar het gaat
om vaarwel. Zij is van negentien nul.

In Bazel zei ze worden wij wakker van ijzer,
daar worden we gerangeerd. Ik knikte, ofschoon

geen sprake kon zijn van wij: ze reisde alleen.
Reisde een reis door reizen van voorheen.

Zullen zij er morgen staan? Ik knikte, ofschoon
geen idee van wie zij zouden zijn. Gaf haar mee

met een arrangement per travel-agency.

Er was iets grijs in haar blik dat ditmaal
de reis niet verder zou gaan dan dit vaarwel.

Uit: ‘Na de nachttrein’ (1988) – Uitgeverij Querido